Photo by Suzi Kim on Unsplash Een buurvrouw heeft de laatste tijd wat kopzorgen over haar 15-jarige zoon. Hij was altijd een heel open en eerlijk joch, maar sinds hij naar een nieuwe school is gegaan heeft ze het gevoel dat hij dingen voor haar achterhoudt. Hij heeft een groep nieuwe vrienden opgedaan waar hij veel tijd mee doorbrengt na schooltijd. Laatst zag ik hem met die vrienden verderop in de buurt, in een park. Ze stonden te geinen bij een paar bosjes, waar ze om de beurt hun broek uittrokken om voorbijgangers te ‘moonen’. Ik kende mijn buurjongen er niet in terug. Had de buurvrouw deze vriendschappen kunnen voorkomen? En hoe kan ze hier nu het best mee omgaan?
Strategieën voor het sturen van vriendschapsselectie Hoe kun je als ouder voorkomen dat je kind omgaat met vrienden die een slechte invloed hebben? Hier is ontzettend veel onderzoek naar gedaan. Ongetwijfeld omdat wetenschappers zelf ook puberkinderen hebben en zich dit soort dingen afvragen. Daarmee zijn verschillende ‘peer management’ technieken geïdentificeerd:
Houdt de dialoog open Maar hoe zit het nou voor ouders die NU te maken hebben met een dergelijke situatie? Voor wie het sturen van de vriendschapsselectie eigenlijk te laat is? Het is daarbij vooral belangrijk om de dialoog open te houden. Vanuit de wetenschap komen hierover de volgende tips:
Dit zijn mooie tips in theorie, maar de praktijk is natuurlijk een stuk weerbarstiger. De strategieën zullen werken bij sommige jongeren, maar niet bij anderen. Of ze werken in een bepaalde situatie, maar op een ander moment niet. Om hier meer zicht op te krijgen ga ik de komende periode interviews houden met ouders van jongeren die in aanraking zijn gekomen met politie en justitie. Wat voor strategieën hebben zij in het verleden (succesvol en onsuccesvol) toegepast? Wat gebeurt er met de ouder-kind relatie op het moment dat een jongere ernstig over de schreef is gegaan? To be continued! Meer weten? Brown, B.B., & Bakken, J.B. (2011). Parenting and peer relationships: Reinvigorating research on family-peer linkages in adolescence. Journal of Research on Adolescence, 21(1): 153-165. Ladd, G.E., & Parke, R.D. (2021). Themes and theories revisited: Perspectives on processes in family-peer relationships. Children, 8(507): 1-26. Mounts, N.S. (2000). Parental management of adolescent peer relationships: What are its effect on friend selection? In Family and peers: Linking two social worlds, p.169-193. Praeger Publishers/Greenwood Publishing Group. Padilla-Walker, L.M. (2006). “Peers I can monitor, it’s media that really worries me!” Parental cognitions as predictors of proactive parental strategy choice. Journal of Adolescent Research, 21(1): 56-82.
0 Comments
Photo on PXhere.com Stel dat een vriend kritiek op je heeft. Word je dan boos op die persoon? Of ga je je afvragen of de kritiek misschien terecht is? Onderzoekers van de universiteit van Harvard laten zien dat jongeren in de leeftijd van 12 tot 15 jaar sneller geneigd zijn om a) te denken dat anderen hen niet leuk vinden, b) zich negatieve kritiek persoonlijk aan te trekken. Onderzoekers lieten 107 jongeren in de leeftijden van 10 tot 23 jaar deelnemen aan een experiment dat zogenaamd ging over ‘eerste indrukken’. De deelnemers vulden eerst een aantal vragen in over hun zelfbeeld. Daarna bekeken ze een foto van een onbekende leeftijdsgenoot en werd aan hen gevraagd: “Vind je deze persoon aardig?” en “Denk je dat deze persoon jou aardig vindt?” Twaalf tot vijftienjarigen denken vaker (onterecht!) dat anderen hen stom vinden Het resultaat is samengevat in onderstaande figuur. In de figuur verwijst de rode lijn naar 50%: De kans dat een willekeurige persoon iemand aardig vindt is fifty fifty (50%). De blauwe lijn verwijst naar de verwachte acceptatie volgens de deelnemers. Hieruit blijkt dat 10-jarigen over het algemeen vaker wel dan niet verwachtten dat de onbekende leeftijdgenoot hen wel OK zou vinden. In de groep van 12 tot 15 jaar oud dachten de meeste deelnemers daarentegen dat de onbekende persoon hen NIET aardig zou vinden. (Wat een naar gevoel moet dat zijn, als je er bij het ontmoeten van iemand meteen vanuit gaat dat deze persoon je niet moet!) Gelukkig wordt dit beter onder de oudere deelnemers: De 16- tot 23-jarigen dachten vaker wel dan niet dat de onbekende hen zou mogen. Figure from Rodman et al. (2017) Hoe gaan jongeren om met negatieve sociale feedback?
Na het beantwoorden van de eerste vragen gaven de onderzoekers feedback aan de deelnemers. Eigenlijk heel gemeen, want de onderzoekers vertelden de deelnemers dat de persoon op de foto hen niet aardig vond (ook al was de persoon op de foto hier nooit naar gevraagd). (Na afloop van het onderzoek hebben de wetenschappers gelukkig wel even uitgelegd dat de persoon op de foto dit niet echt had gezegd.) De deelnemers werden vervolgens opnieuw bevraagd over hun zelfbeeld en over wat ze van de persoon op de foto vonden. Ook hier gebeurde iets interessants. Na de negatieve feedback voelden de 12- tot 15-jarigen zich minder goed over zichzelf: hun zelfbeeld werd negatiever. Dat was niet te zien bij de andere leeftijdsgroepen. De jongvolwassenen (21 tot 23 jaar) gingen juist negatiever denken over de persoon op de foto, terwijl jongere deelnemers hun oordeel over de ander handhaafden. Wat is het nut van deze leeftijdsgebonden onzekerheid? Waar de 12- tot 15-jarigen zich de negatieve feedback persoonlijk leken aan te trekken, gaven de jongvolwassenen juist blijk van een vorm van zelfbescherming: Ze gingen negatiever oordelen over de ander in plaats van over zichzelf. Wat is daarvan het nut? Een mogelijke verklaring is dat jongeren nog niet ‘af’ zijn. Hun identiteit en sociale vaardigheden moeten nog vorm krijgen. Het is daarom misschien wel goed dat ze gevoelig zijn voor feedback uit hun omgeving, omdat ze daarvan kunnen leren en er *hopelijk* een fijner mens van worden. Een andere verklaring is dat (jong)volwassenen mogelijk al een stabiel sociaal netwerk om zich heen hebben verzameld, waardoor ze het zich kunnen veroorloven om kritisch te zijn op anderen. Voor jongeren, die in meerdere groepen opereren en nog niet zoveel lange-termijn relaties hebben opgebouwd, is dit een meer risicovolle strategie. Meer weten? Rodman, A.M., Powers, K.E., & Somerville, L.H. (2017). Development of self-protective biases in response to social evaluative feedback. PNAS, 114(50): 13158-13163. Photo by Peter Scherbatykh on Unsplash “Een groep jongeren is volgens de politie verantwoordelijk voor een reeks gewapende overvallen die Arnhem de laatste maanden teistert. In wisselende samenstelling berooft de groep vooral snackbars, restaurants, winkels en pizzabezorgers.” (De Gelderlander) “Een groep jongeren heeft afgelopen nacht vernielingen aangericht in Almelo. Zo werden enkele zware bloembakken midden op straat gezet en zijn verkeersborden omvergetrokken.” (RTV Oost) Als jongeren delicten plegen, dan doen ze dat meestal samen met vrienden of andere leeftijdsgenoten (groepscriminaliteit). Waarom is het makkelijker om criminaliteit te plegen in groepverband dan in je eentje? Uit wetenschappelijk onderzoek komen verschillende redenen naar voren. Minder verantwoordelijkheid Als iedereen het doet, waarom zou ik het dan niet doen? Deze gedachtegang helpt bij het tegengaan van gevoelens van schuld en schaamte over het begaan van een delict. Het individu is niet alleen verantwoordelijk, want anderen doen het ook. In een recente studie (Rowan et al., 2022) werden 1.194 first offenders (leeftijd 13 tot 17 jaar) benadert in de 6 weken na hun arrestatie en werd gevraagd: “Was jij verantwoordelijk voor wat er gebeurde? Was het jouw schuld?” Van deze groep gaf 63.3% aan dat ze zich verantwoordelijk voelden, maar 19.8% voelde zich niet verantwoordelijk. De rest (16.9%) gaf aan dat ze ‘een beetje’ verantwoordelijk waren. Ook werd aan hen gevraagd of het delict (voornamelijk) hun eigen idee was geweest, of dat van een andere aanwezige. De onderzoekers vonden dat de jongeren die hun delict in groepsverband hadden gepleegd zich minder verantwoordelijk voelden voor hun gedrag. Ook vonden ze dat de erkenning van verantwoordelijkheid afnam naarmate de groep van samenplegers groter was. Dus: Als je een delict samen pleegt met 1 andere persoon dan zul je je meer verantwoordelijk (en meer schuldig) voelen dan wanneer je een delict hebt gepleegd samen met 6 anderen. De jongeren die aangaven dat de actie (voornamelijk) hun eigen idee was geweest, voelden zich meer verantwoordelijk dan anderen. (Verwachtingen over) lagere pakkans Bij rellen en opstanden zoals project X in Haren en, meer recent, de ongeregeldheden rondom coronamaatregelen en boerenprotesten tegen het stikstofbeleid, zijn al snel tientallen tot honderden mensen betrokken. De kans dat een individu wordt gepakt en bestraft in een dergelijke situatie is daarom gering. (Diensten zijn immers veel te druk bezig met het managen van de massa om individuen te gaan bekeuren.) Dit is anders bij een situatie waarin een klein groepje (twee tot vijf personen) zich agressief gedraagt. De onruststokers zijn dan meteen in het vizier van handhaving. Blijkbaar speelt dit mee in de individuele afweging om wel of niet te gaan meedoen. Amerikaanse onderzoekers (McGloin en Thomas, 2016) legden twee scenario’s voor aan studenten en vroegen dan: “Hoe waarschijnlijk is het dat je in dit scenario wordt gepakt of gearresteerd door de politie?” In het eerste scenario is er sprake van een belangrijke voetbalwedstrijd waarbij fans van het verliezende team na afloop gaan rellen door vlaggen in het stadion naar beneden te trekken en tafels omver te duwen. Het tweede scenario gaat over een festival (toegangsprijs $100) dat halverwege wordt afgelast zonder dat de betaalde toegangsprijzen worden terugbetaald. Andere concertgangers gaan daarop, als vorm van gerechtigheid, eten en drinken stelen van de verkoopstalletjes die over het terrein verspreid staan. In deze scenario’s wordt het aantal anderen dat deelneemt aan de rellen gevarieerd tussen 5 en 75. Hoe groter het aantal samenplegers was, hoe kleiner de studenten het risico inschatten dat ze zouden worden gepakt door de politie als ze zelf mee zouden doen. De vraag is natuurlijk nog steeds in hoeverre dit in de echte wereld een bewuste afweging is. Er gebeuren dan veel dingen tegelijk. Dat moet nog verder worden uitgezocht! Taken verdelen Sommige delicten vergen best wat organisatie, en dan is het makkelijker als je het niet allemaal in je eentje hoeft te doen (Weerman, 2003). Het gaat dan bijvoorbeeld om inbraken of overvallen, waarbij er verschillende taken zijn. Denk daarbij aan taken als op de uitkijk staan, het organiseren van een vluchtauto of wapens, zorgen voor toegang tot het gebouw. Medeplegers kunnen ook nuttig zijn als ze een bepaalde techniek beheersen (het openbreken van een kluis) of insiders kennis hebben (alarmcodes, weten waar de opslag zich bevindt). Niet alle jeugdcriminaliteit is groepscriminaliteit Overigens worden niet alle type delicten even vaak gepleegd in een groepscontext. In een wat oudere studie onder Amerikaanse jongeren zet criminoloog Mark Warr (1996) de percentages op een rij: Inbraak lijkt dus echt een groepsdelict te zijn: 91 procent van de inbraken werden gepleegd samen met anderen. Daarentegen lijkt diefstal een meer solitaire activiteit, omdat ‘slechts’ 44 procent van de diefstallen werden gepleegd in teamverband. Meer weten? Hoeben, E.M., & Thomas, K.J. (2019). Peers and offender decision-making. Criminology and Public Policy, 18(4): 759-784. McGloin, J.M., & Thomas, K.J. (2016). Incentives for collective deviance: Group size and changes in perceived risk, cost, and reward. Criminology, 54(3): 459-486. Rowan, Z. R., Kan, E., Frick, P.J., & Cauffman, E. (2022). Not (entirely) guilty: The role of co-offenders in diffusing responsibility for crime. Journal of Crime and Delinquency, 59(4): 415-448. Warr, M. (1996). Organization and instigation in delinquent groups. Criminology, 34, 1:11-37. Weerman, F.M. (2003). Co-offending as social exchange. British Journal of Criminology, 43: 398-416. Movie still Mean Girls (2004) Een veelvoorkomende scene in elke willekeurige high school movie: Een groep populaire studenten loopt door de school als Mozes door de rode zee. De andere studenten gaan opzij en kijken de groep in volle bewondering na. Is dit alleen een mooi filmbeeld? Of zit er een kern van waarheid in?
Collega’s van de Radboud Universiteit Nijmegen hebben dit onderzocht onder 122 Nederlandse jongeren in de leeftijd van 10 tot 12 jaar. In elke deelnemende klas hebben ze eerst in kaart gebracht welke 2 klasgenoten het meest en welke 2 klasgenoten het minst populair waren. Dat deden ze door alle klasgenoten hun meest en minst populaire groepsgenoten te laten nomineren. Daarna lieten de onderzoekers de deelnemende jongeren plaatsnemen achter een computer. Er verschenen dan kort (2 seconden lang) twee foto’s van klasgenoten. Daar zat steeds één foto van een populaire en één foto van een onpopulaire klasgenoot bij. Dit waren steeds allebei meisjes of juist allebei jongens. Met eye-tracking software werd bijgehouden naar welke foto de jongeren het langst keken en ook naar welke foto ze het eerst keken. Dus er werd niet alleen onderzocht voor wie de jongeren het meeste aandacht hadden (naar wie ze het langst keken), maar ook naar wie hun onbewuste aandacht uitging: naar wie ze keken als eerste reflex. Jongeren kijken sneller en langer naar populaire dan naar onpopulaire klasgenoten De onderzoekers vonden dat jongeren langer keken naar hun populaire klasgenoten, maar ook dat ze als eerst keken naar populaire klasgenoten. Dus er was een onbewuste voorkeur voor de persoon met de meeste status. Dit komt overeen met eerder onderzoek onder jongvolwassenen (Foulsham et al., 2010). Meisjes hadden meer aandacht voor populaire jongens dan voor populaire meisjes. Jongens maakten geen onderscheid naar geslacht in hun focus op de populaire klasgenoten. Op zoek naar een verklaring voor het gevonden effect werd vervolgens onderzocht wat de rol was van aantrekkelijkheid en van de mate waarin klasgenoten aardig werden gevonden (‘likeability’). Er werd inderdaad iets meer gekeken naar aardige klasgenoten, maar aantrekkelijkheid bleek niet uit te maken. Populaire klasgenoten kijken zelf het meest! Volgens de standaard scene in high school movies zijn het vooral de minderbedeelden, de ‘nobodies’, die populaire leeftijdsgenoten nastaren. Maar dit blijkt niet helemaal te kloppen. De onderzoekers hebben namelijk ook gekeken naar de status van de jongeren die achter het computerscherm zaten. Wat bleek? De jongeren die zelf meer populair waren, keken over het algemeen langer naar hun mede-populaire klasgenoten dan de jongeren met een lagere status. Dit zou kunnen komen doordat populaire jongeren (1) meer selectief kunnen zijn (ze hebben meer te kiezen); (2) meer bezig zijn met status behalen en andere populaire klasgenoten zien als manier om meer status te krijgen of hun huidige status te behouden; (3) hun concurrentie (andere statushouders) in de gaten proberen te houden. Waarom kijken we meer naar populaire personen? Status trekt aandacht. Dit geldt niet alleen voor jongeren, maar ook voor kleuters, volwassenen en apen. Een verklaring hiervoor is dat sociaal dominante groepsleden vaak controle hebben over fysieke en sociale bronnen (de alfa aap bepaalt wie er als eerste eten krijgt) en dat het daarom slim is om hen in de gaten te houden. Meer weten? Lansu, T.A.M., Cillessen, A.H.N., & Karremans, J.C. (2014). Adolescents’ selective visual attention for high-status peers: The role of perceiver status and gender. Child Development, 85(2): 421-428. Photo by Papaioannou Kostas on Unsplash Het is 1997 en ik ben 10 jaar oud. Er is een verjaardagsfeestje aan de gang van mijn buurmeisje Ronja en ik ben voor het eerst uitgenodigd. Zij is 1,5 jaar ouder dan ik en snapt veel beter hoe de wereld in elkaar zit (althans, dat dacht ik toen). Ze heeft altijd hele spannende plannen en ik kijk best tegen haar op. Als verjaardagsactiviteit doen we een speurtocht door het dorp. Ik zit in het groepje met Ronja, Ronald (de jongen waar ze verliefd op is) en nog een aantal andere kinderen; allemaal ouder dan ik. Al snel begint de groep ongein uit te halen. Ronald pakt een tuinkabouter uit iemands tuin en zet deze verderop bij een ander huis op de oprit. Eén van de andere kinderen stopt lege snoeppapiertjes in een brievenbus. Ik voel me onder druk staan: moet ik er niet iets van zeggen?
Kinderen en jongeren worden bijna dagelijks blootgesteld aan groepsinvloed. Dit is problematisch als hun vrienden gedrag aanmoedigen dat mogelijk schadelijk is voor henzelf of voor anderen, zoals criminaliteit of middelengebruik. Maar wat is groepsinvloed nou eigenlijk? En waarom gaan we erin mee? In deze blog geef ik een overzicht van inzichten uit de criminologie en sociale psychologie over wat ‘groepsinvloed’ (‘groepsdruk’) betekent. Twee types groepsinvloed Er zijn grofweg twee types groepsinvloed te onderscheiden: Actieve en passieve groepsinvloed. Bij actieve invloed doet een beïnvloeder opzettelijke actieve pogingen om de ander over te halen. Dat kan door de voordelen te benadrukken (“Het is echt lachen”; “We doen het samen”), door nadelen te minimaliseren (“Niemand komt erachter”; “Je merkt er niks van”), of door nadelen van het niet meedoen te creëren of benoemen: als je vriend laat merken dat hij heel teleurgesteld zou zijn als je niet mee wilt doen, dan is dat een belangrijke motivator. Bij passieve invloed hoeven de beïnvloeders zich helemaal niet bewust te zijn van de invloed die ze uitoefenen. Door de aanwezigheid van de groep en anderen die “het ook doen” voelt iemand zich minder verantwoordelijk voor de eigen acties. Er zijn minder gewetensbezwaren, waardoor het makkelijker is om iets te doen waar zij zich in hun eentje schuldig over zouden voelen. Ook zorgt de aanwezigheid van anderen voor bepaalde voordelen of nadelen van het (niet) meedoen: Er is een publiek om waaghals-acties te bewonderen, en er zijn vrienden om een gezamenlijk avontuur mee te beleven, maar er is ook de mogelijkheid dat je wordt uitgelachen als je niet mee wilt doen. Dit is allemaal niet van toepassing als je in je eentje bent. Wat deze actieve en passieve invloed processen gemeen hebben, is dat ze zorgen dat er korte termijn voordelen zitten aan, bijvoorbeeld, het slopen van iemands tuin. Deze sociale voordelen zijn bijvoorbeeld het winnen van status en populariteit, erbij horen, samen iets meemaken, of het voorkomen dat je wordt uitgelachen. Het verschilt per situatie en per persoon of de sociale voordelen opwegen tegen de nadelen Het ligt natuurlijk erg aan de situatie of aan de persoon die onder druk staat in hoeverre de sociale voordelen opwegen tegen eventuele gewetensbezwaren of andere nadelen. Bijvoorbeeld: Als je zelf principieel tegen het roken van sigaretten bent, dan zul je niet zo snel geneigd zijn om dat te doen. Zelfs niet als je love interest je een sigaret aanbiedt aan het einde van een succesvolle date. Maar als je hier meer ambivalent tegenover staat (als het je niet zoveel uitmaakt), dan kan het gedeelde intieme momentje ruimschoots goedmaken dat je de volgende dag wakker wordt met een vieze smaak in je mond en stinkende haren. Dat is nog aangenomen dat je überhaupt nadenkt over de volgende dag, want dat doen veel jongeren niet (of minder). Tijdens de adolescentie, in de leeftijd van ongeveer 10 tot 24 jaar oud, zijn personen over het algemeen impulsiever dan in volwassenheid. Ze denken minder na over lange termijn gevolgen van hun gedrag. Dit is één van de redenen waarom jongeren meer geneigd zijn om criminaliteit (en groepscriminaliteit) te plegen dan volwassenen. Initiatie: Hoe het begint Een paar straten verder ziet Ronald een groot zwart geverfd metalen anker in een tuin staan. Zijn ogen beginnen te glimmen. Het anker is zeker een meter hoog en erg zwaar. Ronald gaat er met zijn volle gewicht aan hangen. Pas als één van de andere kinderen er ook tegenaan begint te duwen komt het anker los van de grond. Ze bewegen het heen en weer en krijgen steeds meer tractie. Ik vraag me af wat ze ermee gaan doen. Alleen omduwen? Uit de tuin gooien? Voorzichtig informeer ik Ronald naar zijn plannen: “Op straat zetten!” Zegt hij lachend. Ontzet bedenk ik dat de bewoners het dan nooit meer terug gaan krijgen in hun tuin. Dit is voor mij de druppel. Toch vind ik het heel moeilijk om er iets van te zeggen. Voorzichtig stamel ik: “Ik vind dit eigenlijk wel ver gaan.” De groep kijkt me aan en even is het stil. Ronald kijkt spottend en zegt: “Wat ben jij braaf hee”. Ronja lacht me hardop uit. Maar, wonder boven wonder haalt Ronald zijn schouders op en loopt hij weg uit de tuin om de speurtocht te vervolgen. De andere kinderen lopen achter hem aan. De eerste stap van groepsinvloed bij criminaliteit en middelengebruik is initiatie. Iemand moet het initiatief nemen, met het plan komen om, bijvoorbeeld, een anker uit een tuin te halen. Dat kan door het voortouw te nemen, door iemand anders uit te dagen, maar ook door het scheppen van een gelegenheid, bijvoorbeeld door drugs mee te nemen om samen te gebruiken, of door spuitbussen mee te nemen om samen tags te gaan zetten. Vanuit onderzoek weten we dat het vaak de oudste of de meest ervaren persoon in de groep is die het initiatief neemt. Het is dus geen persoonskenmerk, maar het is afhankelijk van de rol die de persoon inneemt in de groep. Toen Ronald met ons was, was hij de oudste. In een andere context is hij mogelijk het jongst, of het minst ervaren. Positieve groepsinvloed Groepsinvloed is niet altijd negatief. Het kan zelfs hartstikke nuttig zijn. Mensen (en dieren) leren door elkaar na te doen. De ene holbewoner ontdekt dat hij met een scherpe steen makkelijker door de harde schil van een vrucht breekt. Een andere holbewoner ziet het en doet het na. Onze hele beschaving is gestoeld op zulke imitatieprocessen. We observeren namelijk niet alleen wat anderen doen, maar ook hoe ze op elkaar reageren. Wordt een actie met gejuich ontvangen? Of juist met afkeuring? Hieraan kunnen we aflezen wat voor gedrag wordt gewaardeerd door de groep. Door dergelijke ‘reinforcement’ leren we belangrijke gedeelde waarden, zoals geduld, loyaliteit en eerlijkheid. Ook op kleinere schaal is groepsinvloed vaak juist positief. Pubers halen elkaar niet alleen over tot rottigheid, maar ook tot het maken van huiswerk, sporten en voor zichzelf opkomen. De ervaringen met groepsinvloed (zowel positief als negatief) horen bij het ontwikkelen van een eigen identiteit. Het is ondertussen 2022 en ik ben 35 jaar oud. Nog steeds word ik met enige regelmaat blootgesteld aan groepsinvloed: collega’s vragen of ik in aan commissie wil deelnemen waar ik eigenlijk geen tijd voor heb, vrienden vragen of ik nog wat langer blijft (“Nog één biertje!”) terwijl ik eigenlijk naar huis wil… Voor ik het weet zeg ik ‘ja’. Misschien maar goed ook? Meer weten? Hoeben, E.M., & Thomas, K.J. (2019). Peers and offender decision-making. Criminology and Public Policy, 18(4): 759-784. Warr, M. (1996). Organization and instigation in delinquent groups. Criminology, 34, 1:11-37. |